Er zijn hier bijzonder veel mensen samengekomen voor jou. En je zou denken: amai,
komen die allemaal in verdriet afscheid nemen van mij. Ja, dat is zo Paul: maar wij zijn
eigenlijk in de eerste plaats hier om te vieren dat je er bent geweest ! Want voor
iedereen die hier is vandaag, heb jij iets betekend. Je hebt op de een of andere wijze het
leven van ons geraakt. Voor sommigen in korte periodes, voor anderen een leven lang.
Maar ieder van ons heeft een reden om te vieren dat jij er bent geweest.
Ik heb deze week tientallen rouwbetuigingen ontvangen van collega’s en
vrienden van je in binnen- en buitenland. Men sprak steeds van een groot gemis. En
ook, dat je een aimabel man was. En vooral, dat je een bijzonder man was. Sommigen
hadden hun job aan je te danken, of hun liefde voor het onderzoek, of hadden gewoon
genoten van dagen of avonden in jouw gezelschap.
Voor mij persoonlijk ben je zo wat een tweede vader geweest. Dat is ook niet
vreemd. Twintig jaar lang hebben wij samengewerkt. En in die tijd heb ik jou meer
gezien dan mijn eigen vader. We hadden burelen naast elkaar. Meer dan met mijn eigen
vader bracht ik met jou tijd door in het buitenland (op congres), of ging ik samen met jou
op weekend (voor de opleiding), of zat ik met jou op café, en spraken we over
onderzoek, over de gewone dingen van het leven, of over wat er goed en vooral slecht
liep op de faculteit (ja, we konden soms roddelen; en jij vooral). Honderden mails heb ik
naar jou gedaan, en jij naar mij. Je bent een mentor geweest en een vriend.
Je bent een voorbeeld geweest op heel veel manieren. En ik heb, net als anderen,
veel aan jou te danken. De laatste tijd groeide het besef dat ik jouw rol te lang als haast
vanzelfsprekend heb gezien. Dat ik jou niet genoeg bedankt heb. En daarom ben ik zo
blij dat ik je daar onlangs wat heb over kunnen schrijven, in een mail, net twee dagen
voor je overlijden.
Maar ik kom hier ook getuigen in naam van de vele collega’s die bij jou de stiel hebben
geleerd. Jouw wetenschappelijke carrière is groots geweest, en je hebt daarvoor
internationale erkenning gekregen. Je haalde als één van de eerste professoren in het
departement de grootste onderzoekprojecten binnen (OT’s, GOA’s); je was auteur van
honderden artikelen en hoofdstukken. Je bent gelauwerd geweest met de binnenlandse
Franqui-leerstoel, en diverse ere-lidmaatschappen.
Maar je was ook een clinicus. Begaan met het begrijpen van psychopathologie. Je
was een scientist-practitioner, lang voor dit begrip ‘bon-ton’ werd. Na voorzet door
mensen zoals Jan Lehembre, heb je de gedragstherapie in Vlaanderen groot gemaakt. Je
was in ons taalgebied werkelijk een boegbeeld voor de psychotherapie. Tientallen
behandelaars hebben van jou de stiel geleerd.
Je hebt ook veel les gegeven. Je noemde jezelf soms een ‘les-boer’. En je was een
geliefd docent. Je kon boeiend lesgeven. En studenten waren gecharmeerd door je
onhandigheid. Wanneer je weer eens vastgeknoopt raakte in de bedrading van je
microfoon of je overheads door elkaar raakten. Er is zoveel gelachen in je lessen.
Bijzonder was dat je tot op het einde wat zenuwachtig bleef voor het lesgeven. Het was
belangrijk voor je dat goed te doen. Je stak er veel voorbereiding in. Op een congres in
Kopenhagen was je key-note spreker op de allerlaatste dag. Je had kilo’s boeken
meegesleurd, en jezelf de hele week in je hotelkamer opgesloten om je lezing voor te
bereiden. En, grappig genoeg, na al die gespannen voorbereiding was je lezing gewoon
het verhaal dat we al diverse keren eerder gehoord hadden. Maar het was wel af. Je
publiek was geboeid en onder de indruk.
Boven alles was je een pater-familias voor je eigen onderzoeksgroep. Je eerste
medewerker was Omer Van den Bergh. Maar dat werden er snel meer. Je wist je groep
te bevolken met mensen die jouw begeestering voor onderzoek deelden. Bij sollicitaties
was het belangrijkste criterium of de persoon ‘in de groep zou passen’. Je ging daarbij
erg op je buikgevoel af. Je zorgde er voor dat we ons werk konden doen in een
bijzondere sfeer. En je recept werkte.
Er waren weinig regels in je groep. Er waren geen uren waarop we op het werk
dienden te verschijnen. En er was grote vrijheid in wat we wilden bestuderen. ‘Vrijheid
is blijheid’, was je grote leuze. Je gaf ons heel veel vertrouwen, en dat doet wonderen in
een groep.
Het hoogtepunt van dat familiegevoel was elk jaar weer onze retraite in Frankrijk
of de Ardennen: een hele week met de groep op stap. Overdag werden, in lange
vergaderingen, het onderzoek van het afgelopen jaar grondig en kritisch besproken. Er
werd stilgestaan bij de vraag waar we als groep in het onderzoek naar toe willen, etc.
Maar dat alles zou geen familiegevoel geven als jij er niet was met al je goede
zorgen. Je legde ons in de watten: je zocht een mooie retraite-plek uit, verzorgde
eigenhandig zowat alle maaltijden, stelde een mooie wandeling voor en zorgde voor het
nodige avontuur. We hielden ons hart vast als je ging kajakken in de IJzer, vreesden het
ergste als je de open haard aanstak in Lignely en het brandalarm weer eens afging, en
kwamen niet bij van het lachen als je het vals spelen niet kon laten bij een nachtelijk
spelletje Pictionary of Trivial Pursuit. Soms kwam je midden in de nacht naar beneden,
in sponsen pyama, om een sigaret te roken, en zei je: ‘Allez mannekes, is het geen tijd om
te gaan slapen’. ‘Neeje, Pol’. En heimelijk had je plezier in die bende van je die het daar
zo fijn had samen. Zelf stond je om 6 uur in de ochtend op om warme broodjes te hale.
En ’s avonds was je zo moe van koken, bakken en braden dat je in de zetel in slaap viel.
Ongestoord door de fuif die ondertussen in dezelfde kamer was losgebarsten.
Want, dat was zo bijzonder, je kookte voor ons. Een hoogleraar die uren in de
keuken stond om zijn medewerkers van eten te voorzien. Dat beeld heeft ook indruk
gemaakt op de buitenlandse gasten die ons soms vergezelden op retraite. Je enorme
dienstbaarheid. Je letterlijk ‘zorgen voor anderen’.
Je had vaak scherpe inzichten over het functioneren van de faculteit. Over wat er goed
en fout liep, en hoe dat best kon verbeteren. Daar was je heel goed in. En toch ben je
nooit departementsvoorzitter of decaan geworden. Je vertelde dat je dat niet
ambieerde. Dat dat niets voor jou was. Maar ik denk dat je eigenlijk wel wist dat je
kansen in een verkiezing niet zo heel groot waren. Je had immers een eigen stijl, en die
wilde wel eens botsen met anderen. Je verafschuwde het politieke spel dat soms
gehanteerd wordt in die functies, en je had een bijna anarchistische houding ten
opzichte van de vele regeltjes die je dan ook regelmatig, en vaak terecht, met de voeten
trad. Je nam vaak geen blad voor de mond wanneer je een punt wou maken, en ik heb je
meerdere keren zeer boos de faculteitsraad weten verlaten. Je was wie je was. En je
wond er geen doekjes om wanneer je een punt wou maken. Ik heb vaak naast je gezeten
op een vergadering, wanneer we samen een doel wilden bereiken, en jij zenuwachtig
werd van sommige argumenten van anderen (je noemde dat ‘daar krijg ik de wubbekes
van’). Dan dacht ik soms: hou je nu even in Paul, we zijn er bijna nu. Oei, Paul, laat dat
argument even achterwege. Neen, niet zeggen. Niet doen Paul, niet doen …. Te laat !!
Maar we konden ook niet kwaad zijn op jou. Je ontlokte bij iedereen een haast
oneindige loyateit.
Je raakte ook haast met alles weg. En er liep wel eens wat fout. Verstrooide
professor als je was, vergat je vaak dingen, afspraken, deadlines. Soms corrigeerden we
dingen die misliepen zonder dat je het zelf wist. En dan werd er knipogend bij gelachen:
‘de Pol toch, hé’. Of dan waren er dingen misgelopen met een cursus of een examen, en
de mensen van het studentensecretariaat namen zich dan voor dat als je binnen zou
komen, ‘dat ze het je dan eens goed gingen zeggen’. Maar ja, dan kwam je binnen, en dan
konden ze dat niet. Je kon zo goed charmeren.
Paul, je was groot in de kleine dingen. In de kleine zorg. Eén van je gedragstherapie-
cursisten schreef deze week hoe, ze was net bevallen, je zorg droeg voor haar 14 dagen
oude dochter, terwijl zij zich op de workshop concentreerde. Dat was jij Paul. Zorg
dragen voor degenen die je in je hart sloot. En dat waren wij allen in je groep. Maar in
de eerste plaats toch je vrouw Rita, die je om zo veel bewonderde. En je zonen Jan, Bert
en Dirk op wie je soms heimelijk fier was omwille van hun kattekwaad en zotte toeren,
en later omwille van hun enorme creativiteit.
Paul, het gaat vreemd zijn dat we je niet meer eens gaan kunnen opbellen of bezoeken.
Geen dingen meer gaan kunnen vragen. Maar het is zo fijn dat je in ons leven bent
geweest. Laten we dat vieren.
Dirk Hermans
komen die allemaal in verdriet afscheid nemen van mij. Ja, dat is zo Paul: maar wij zijn
eigenlijk in de eerste plaats hier om te vieren dat je er bent geweest ! Want voor
iedereen die hier is vandaag, heb jij iets betekend. Je hebt op de een of andere wijze het
leven van ons geraakt. Voor sommigen in korte periodes, voor anderen een leven lang.
Maar ieder van ons heeft een reden om te vieren dat jij er bent geweest.
Ik heb deze week tientallen rouwbetuigingen ontvangen van collega’s en
vrienden van je in binnen- en buitenland. Men sprak steeds van een groot gemis. En
ook, dat je een aimabel man was. En vooral, dat je een bijzonder man was. Sommigen
hadden hun job aan je te danken, of hun liefde voor het onderzoek, of hadden gewoon
genoten van dagen of avonden in jouw gezelschap.
Voor mij persoonlijk ben je zo wat een tweede vader geweest. Dat is ook niet
vreemd. Twintig jaar lang hebben wij samengewerkt. En in die tijd heb ik jou meer
gezien dan mijn eigen vader. We hadden burelen naast elkaar. Meer dan met mijn eigen
vader bracht ik met jou tijd door in het buitenland (op congres), of ging ik samen met jou
op weekend (voor de opleiding), of zat ik met jou op café, en spraken we over
onderzoek, over de gewone dingen van het leven, of over wat er goed en vooral slecht
liep op de faculteit (ja, we konden soms roddelen; en jij vooral). Honderden mails heb ik
naar jou gedaan, en jij naar mij. Je bent een mentor geweest en een vriend.
Je bent een voorbeeld geweest op heel veel manieren. En ik heb, net als anderen,
veel aan jou te danken. De laatste tijd groeide het besef dat ik jouw rol te lang als haast
vanzelfsprekend heb gezien. Dat ik jou niet genoeg bedankt heb. En daarom ben ik zo
blij dat ik je daar onlangs wat heb over kunnen schrijven, in een mail, net twee dagen
voor je overlijden.
Maar ik kom hier ook getuigen in naam van de vele collega’s die bij jou de stiel hebben
geleerd. Jouw wetenschappelijke carrière is groots geweest, en je hebt daarvoor
internationale erkenning gekregen. Je haalde als één van de eerste professoren in het
departement de grootste onderzoekprojecten binnen (OT’s, GOA’s); je was auteur van
honderden artikelen en hoofdstukken. Je bent gelauwerd geweest met de binnenlandse
Franqui-leerstoel, en diverse ere-lidmaatschappen.
Maar je was ook een clinicus. Begaan met het begrijpen van psychopathologie. Je
was een scientist-practitioner, lang voor dit begrip ‘bon-ton’ werd. Na voorzet door
mensen zoals Jan Lehembre, heb je de gedragstherapie in Vlaanderen groot gemaakt. Je
was in ons taalgebied werkelijk een boegbeeld voor de psychotherapie. Tientallen
behandelaars hebben van jou de stiel geleerd.
Je hebt ook veel les gegeven. Je noemde jezelf soms een ‘les-boer’. En je was een
geliefd docent. Je kon boeiend lesgeven. En studenten waren gecharmeerd door je
onhandigheid. Wanneer je weer eens vastgeknoopt raakte in de bedrading van je
microfoon of je overheads door elkaar raakten. Er is zoveel gelachen in je lessen.
Bijzonder was dat je tot op het einde wat zenuwachtig bleef voor het lesgeven. Het was
belangrijk voor je dat goed te doen. Je stak er veel voorbereiding in. Op een congres in
Kopenhagen was je key-note spreker op de allerlaatste dag. Je had kilo’s boeken
meegesleurd, en jezelf de hele week in je hotelkamer opgesloten om je lezing voor te
bereiden. En, grappig genoeg, na al die gespannen voorbereiding was je lezing gewoon
het verhaal dat we al diverse keren eerder gehoord hadden. Maar het was wel af. Je
publiek was geboeid en onder de indruk.
Boven alles was je een pater-familias voor je eigen onderzoeksgroep. Je eerste
medewerker was Omer Van den Bergh. Maar dat werden er snel meer. Je wist je groep
te bevolken met mensen die jouw begeestering voor onderzoek deelden. Bij sollicitaties
was het belangrijkste criterium of de persoon ‘in de groep zou passen’. Je ging daarbij
erg op je buikgevoel af. Je zorgde er voor dat we ons werk konden doen in een
bijzondere sfeer. En je recept werkte.
Er waren weinig regels in je groep. Er waren geen uren waarop we op het werk
dienden te verschijnen. En er was grote vrijheid in wat we wilden bestuderen. ‘Vrijheid
is blijheid’, was je grote leuze. Je gaf ons heel veel vertrouwen, en dat doet wonderen in
een groep.
Het hoogtepunt van dat familiegevoel was elk jaar weer onze retraite in Frankrijk
of de Ardennen: een hele week met de groep op stap. Overdag werden, in lange
vergaderingen, het onderzoek van het afgelopen jaar grondig en kritisch besproken. Er
werd stilgestaan bij de vraag waar we als groep in het onderzoek naar toe willen, etc.
Maar dat alles zou geen familiegevoel geven als jij er niet was met al je goede
zorgen. Je legde ons in de watten: je zocht een mooie retraite-plek uit, verzorgde
eigenhandig zowat alle maaltijden, stelde een mooie wandeling voor en zorgde voor het
nodige avontuur. We hielden ons hart vast als je ging kajakken in de IJzer, vreesden het
ergste als je de open haard aanstak in Lignely en het brandalarm weer eens afging, en
kwamen niet bij van het lachen als je het vals spelen niet kon laten bij een nachtelijk
spelletje Pictionary of Trivial Pursuit. Soms kwam je midden in de nacht naar beneden,
in sponsen pyama, om een sigaret te roken, en zei je: ‘Allez mannekes, is het geen tijd om
te gaan slapen’. ‘Neeje, Pol’. En heimelijk had je plezier in die bende van je die het daar
zo fijn had samen. Zelf stond je om 6 uur in de ochtend op om warme broodjes te hale.
En ’s avonds was je zo moe van koken, bakken en braden dat je in de zetel in slaap viel.
Ongestoord door de fuif die ondertussen in dezelfde kamer was losgebarsten.
Want, dat was zo bijzonder, je kookte voor ons. Een hoogleraar die uren in de
keuken stond om zijn medewerkers van eten te voorzien. Dat beeld heeft ook indruk
gemaakt op de buitenlandse gasten die ons soms vergezelden op retraite. Je enorme
dienstbaarheid. Je letterlijk ‘zorgen voor anderen’.
Je had vaak scherpe inzichten over het functioneren van de faculteit. Over wat er goed
en fout liep, en hoe dat best kon verbeteren. Daar was je heel goed in. En toch ben je
nooit departementsvoorzitter of decaan geworden. Je vertelde dat je dat niet
ambieerde. Dat dat niets voor jou was. Maar ik denk dat je eigenlijk wel wist dat je
kansen in een verkiezing niet zo heel groot waren. Je had immers een eigen stijl, en die
wilde wel eens botsen met anderen. Je verafschuwde het politieke spel dat soms
gehanteerd wordt in die functies, en je had een bijna anarchistische houding ten
opzichte van de vele regeltjes die je dan ook regelmatig, en vaak terecht, met de voeten
trad. Je nam vaak geen blad voor de mond wanneer je een punt wou maken, en ik heb je
meerdere keren zeer boos de faculteitsraad weten verlaten. Je was wie je was. En je
wond er geen doekjes om wanneer je een punt wou maken. Ik heb vaak naast je gezeten
op een vergadering, wanneer we samen een doel wilden bereiken, en jij zenuwachtig
werd van sommige argumenten van anderen (je noemde dat ‘daar krijg ik de wubbekes
van’). Dan dacht ik soms: hou je nu even in Paul, we zijn er bijna nu. Oei, Paul, laat dat
argument even achterwege. Neen, niet zeggen. Niet doen Paul, niet doen …. Te laat !!
Maar we konden ook niet kwaad zijn op jou. Je ontlokte bij iedereen een haast
oneindige loyateit.
Je raakte ook haast met alles weg. En er liep wel eens wat fout. Verstrooide
professor als je was, vergat je vaak dingen, afspraken, deadlines. Soms corrigeerden we
dingen die misliepen zonder dat je het zelf wist. En dan werd er knipogend bij gelachen:
‘de Pol toch, hé’. Of dan waren er dingen misgelopen met een cursus of een examen, en
de mensen van het studentensecretariaat namen zich dan voor dat als je binnen zou
komen, ‘dat ze het je dan eens goed gingen zeggen’. Maar ja, dan kwam je binnen, en dan
konden ze dat niet. Je kon zo goed charmeren.
Paul, je was groot in de kleine dingen. In de kleine zorg. Eén van je gedragstherapie-
cursisten schreef deze week hoe, ze was net bevallen, je zorg droeg voor haar 14 dagen
oude dochter, terwijl zij zich op de workshop concentreerde. Dat was jij Paul. Zorg
dragen voor degenen die je in je hart sloot. En dat waren wij allen in je groep. Maar in
de eerste plaats toch je vrouw Rita, die je om zo veel bewonderde. En je zonen Jan, Bert
en Dirk op wie je soms heimelijk fier was omwille van hun kattekwaad en zotte toeren,
en later omwille van hun enorme creativiteit.
Paul, het gaat vreemd zijn dat we je niet meer eens gaan kunnen opbellen of bezoeken.
Geen dingen meer gaan kunnen vragen. Maar het is zo fijn dat je in ons leven bent
geweest. Laten we dat vieren.
Dirk Hermans